Beschrijving familiewapen

Familiewapen

De heraldische beschrijving van het wapen luidt: 

Schild: gedeeld, I de Friese halve adelaar van zwart op goud.

II doorsneden:

A in rood een huismerk van goud.

B in zilver drie groene klaverbladen (2-1).

Helmteken: een zwarte vlucht.

Dekkleden:

rechts: groen gevoerd van zilver,

links: groen gevoerd van goud.

 

In de heraldiek gaat men uit van de schilddrager: wat voor hem rechts is, is voor de beschouwer links, en omgekeerd.

De wapenkunde kent twee metalen, goud/geel en zilver/wit, en vier kleuren, rood, blauw, groen en zwart.

Metalen en kleuren moeten voor de herkenbaarheid afwisselend worden gebruikt, dus nooit metaal op metaal of kleur op kleur.

 

Verklaring van de tekens in het Friese familiewapen Sinia.

 

Om de tekens in het wapen te begrijpen is noodzakelijk iets te weten van de historie van het ontstaan van het begrip familiewapen in Friesland.

Het ontstaan van de Friese geslachtswapens zijn onlosmakelijk verbonden met het grondbezit, waaraan publieke rechten waren verbonden. Dat vormt de grondslag voor het oud Friese staatsrecht en met de stand van de eigenaren van de erfgronden.

In het oude Friesland, dat liep van de Schelde tot de monding van de Weser, bestond geen standverschil. Er was niet een adelstand. De Friezen beriepen zich dan ook op hun vrije staat, de “vrije Fries”. De bestuurlijke zaken werden samen geregeld door de “eigenerfden” (= eigenaren van een allodiaal erfgoed) dus degenen die door vererven landbouw gronden in bezit hadden waaraan rechten waren verbonden. Op het platte land was dat een hoeve. De grootte van een “groothoeve” moest dan minimaal 120 pondemaat (1 pdm = 36,74 are) beslaan (een state genoemd). Deze grootte was voldoende om een goed bestaan te kunnen garanderen. Later, toen de landbouw intensiever werd, waren ook eigenaars van kleinere hoeves (1/4 deel) eigenerfden (dit noemde men een sathe). De Sinia-sathe was zo ‘n kleinere hoeve, het besloeg 45 pdm. Bij hoeven kleiner dan 30 pdm vervielen de rechten.

De buurschap en hoeve.

De buurschap, de gemeenschap van eigenerfden stelde zich ten doel het beheer van de gemeenschappelijke landbouwbelangen, het beheer der “gemeene” gronden in begrepen. Ook het plaatselijke bestuur, voor zover dit niet door hogere machten aan zich was getrokken, berustte bij deze gemeenschap.

De buurschap in Middenfriesland, merke, hemric, hamrik of kemmerke (elders veelal mark) genoemd (in ruime zin) omvatte:

de huiserfen, met daarop staande huizen;

de akkers, het bouwland, die één aaneengesloten geheel vormden (de esch} en individueel bezit waren; de gezamenlijke akkers van den eigenerfde vormden zijn hoeve in eigenlijken zin. Een hoeve of hoeff is een stuk land van bepaalde grootte: hofstede.

de almende, d.w.z. de gemeenschappelijke weiden, bossen, heidevelden, veengronden viswaters, zandgraverijen, enz.

De aan het hoevebezit verbonden rechten.

De eigenaar van een hoeve kon pas aanspraak maken op de rechten die aan de hoeve verbonden waren, wanneer hij kon aantonen dat de hoeve minimaal drie generaties lang (twee graden) bij de familie in eigendom was.

De bovenbedoelde publieke rechten welke inherent waren aan het hoevebezit waren de volgende:

Het recht op het rechterambt (juister “de rechterambten”) in jaarlijkse omgang over de hoeven bij toerbeurt te vervullen.

De rechter in het middeleeuwse Friesland sprak niet alleen recht, maar ook de overige bestuursvoering berustte hij hem. Een scheiding tussen rechtspraak en bestuur was toen nog geheel onbekend. Dit recht was de belangrijkste: Niet alleen impliceerde het macht en gezag, maar ook inkomsten uit opgelegde boetes.

Het stemrecht.

Dit bevatte o.a. het patronaats-, of collatierecht. Dit is het recht van stem in de keuze van pastoors en later predikanten. Stichtten de eigenerfden een kerk (Karel de Groote drong daar sterk op aan), dan kregen zij als kerkstichters gezamenlijk het collatierecht. Dit recht was zeer gewild. Het recht van de vrije priesterkeuze zou uitgesproken Fries zijn.

Het Almenderecht.

Dat is het recht dat iedere eigenerfde had op een aandeel in de “gemeene mark”, de almende. Dit is een aandeel in de weiden bossen en viswateren, enz.

Als onderdelen van het almenderecht golden het jachtrecht, het visrecht, het recht van duiventil, van zwaandrift (dit is het recht om met uitsluiting van anderen, duiven, respectievelijk zwanen te houden), van bijenzwerm (dit is het recht om op zijn waardeel bijen te houden), en dergelijke. Onder het jachtrecht viel ook het recht om jachthonden te houden.

De tekens in het wapen:

Het huismerk:

Voordat de heraldiek ingang had gevonden voerden de vrije grondbezitters in de Germaanse landen als persoonlijk- en bezitsteken een merk. Deze merken bestonden uit eenvoudige figuren van rechte lijnen, die gemakkelijk in een schutting, boom of huisbalk konden worden gekerfd. Eigendommen werden er mee gemerkt. Voor de Friezen wordt er reeds in de Lex Frisionum (±800) gemeld dat ieder bij het loten zijn eigen merk in een staafje sneed. Nog in de tijd van het oude schoutenrecht werd de eventuele wisseling van de almendegronden door het lot beslist, waarbij de deelgerechtigden gebruik maakten van hun merk.

De merken vertoonden onderling veel overeenkomst en konden eenvoudig tot verwisseling leiden. Bij het wapen was dit vrijwel uitges1oten; bovendien was het veel fraaier. Daaruit is te verk1aren dat de eigenerfden gemakkelijk overgingen tot her voeren van wapens. Het merk, het prefeodale bezitsteken, kreeg in het wapen vaak een plaats en wel in het doorsneden schild. Het merk komt in de Friese wapens met klavers veel voor.

Klaver:

Alleen klavers (voor een hoeve met graslanden) en eikels (voor bospercelen) zijn tot op de huidige dag in de herinnering gebleven als eigenerfden emblemen. Maar de overlevering heeft ook het erfelijkheidsbeginsel bewaard: alleen drie klavers of drie eikels zijn eigenerfden emblemen. Dit aantal van drie kan alleen betrekking hebben op de eerder ter sprake gebrachte drie generaties (twee graden). Nog in de doleantie en punten van reformatie van 1627 was aangenomen “dat alleen zij voor eigenerfden gehouden worden, die hunnen staat in den tweeden graad zouden bewijzen”. Deze rechtsregel werd pas in 1723 afgeschaft.

De adelaar:

Hierover bestaan twee lezingen:

1e. De adelaar staat symbool voor de rijksadelaar:

Alle rechters konden als teken van hun keizerlijke ambt het rijkssymbool, de rijksadelaar voeren. De regeerambtgerechtigden waren in de Friese landen bijzonder groot. Zij mochten het echter alleen gebruiken wanneer zij op hun beurt het rechterambt uitoefenen. (Dus klaarblijkelijk als ambtszegel).

Dit verklaard tevens waarom de Friese halve adelaar in de rechter helft (de ereplaats) van het gedeelde schild behoort te staan.

2e De adelaar staat symbool voor de “vrije Fries”:

De wijze waarop de adelaar heraldisch afgebeeld (opvliegend als tot de aanval gereed, de vervaarlijke klauwen uitgeslagen, de bek geopend, het oog wild) duidt op bestendige “weerbaarheid” en “strijdbaarheid”. De adelaar is inderdaad ook hiervan het symbool. Dit doet denken aan de “vrije Fries” die voortdurend op de strijd was gericht.

Bron: FRIESCHE EIGENERFDEN WAPENS

De wapens van de friesche eigenerfden in verband met hun berechtigd allodiaal erfgoed.

Schrijver: G.F.E. Gonggrijp

Uitgegeven in 1943 door: N.V. Uitgevers Mij A. Rutgers te Naarden.

Er zijn twee takken ontstaan uit de stamvader Gerrit (±1595 - ±1669). De tak van Gerrit (IV-f) en de tak van Reinder (IV-d). In bijde takken vinden we het wapen terug.

Tabaksdoos

In Gerrits tak duikt het wapen op verschillende plaatsen op. Voor zijn zoon Gerrit (V-h) werd in 1756 een zilveren tabaksdoos gemaakt van uitzonderlijke kwaliteit. Hierin staat zijn naam en ook het familiewapen gegraveerd. Door overerving is de doos in het bezit gekomen van Jacob Sjolle Vriesema uit Burgum. Hij heeft deze aan het museum "Het Admiraliteitshuis" te Dokkum geschonken.

Boerderij

Zoon Rinse (V-g) liet in 1760 te Morra, op Headamsterwei 1, een nieuwe boerderij bouwen met in de gevel twee prachtige stenen, één in de zijgevel, waarop vermeld wordt dat Aukjen Gerrits Sinia op vierjarige leeftijd de eerste steen heeft gelegd en één in de voorgevel, waarop als eigenaar Rinse Gerrits Sinia wordt genoemd, met het volgende opschrift:

"Dit Huis staat hier aan Vaart en Weegen God geef den Eigenaar syn zeegen Soo dat het wel gelegen staat God hoed'' het dog voor alle Quaad".

Wapenschild op gevel

Hierop is ook een wapenschild aangebracht, helaas niet meer in de juiste kleuren

We vinden het wapen ook in de kerk van Anjum, waar Idze van Eizenga en Jantje Gerrits Sinia (VI-h), in 1782, beider familiewapens op hun kerkbank hebben laten aanbrengen. Jantje was een kleindochter van Gerrit Renzes(V-h) en zij heeft Sinia sathe geërfd.

Kerkbank

In de tak van Reinder komen we het wapen tegen in Harlingen in het Hannemahuis. Daar is het aangebracht voor Trijntje Lieuwes van Alema-Sinia (V-e-7). Op het bord staat de tekst: Cathrijna Alema gebr. Sijnia 1785. Zij maakte deel uit van de "Voogden van het Stadsweeshuis binnen Harlingen". Trijntje is een kleindochter van Reinder. Dit is het enige oude wapen in kleur.

Hannemahuis

De liggende lijn van het huismerk is nogal breed uitgevallen. Hierdoor is waarschijnlijk de verwarring ontstaan over wat de afbeelding voorstelt: deze betreft in ieder geval geen tafel, schraag, voerbak of balkenconstructie.

Volgens "Fynplakken" van de Fryske Rie foar Heraldyk (uitgegeven door de Fryske Akademy) wordt het wapen "Sinia" genoemd in:"De collectie wapenfiches" van Dr. A.L. Heerma van Voss (Leeszaalbibliotheek RAF nr. 192) Hierin is een zwart/witte tekening van het wapen te zien. Het huismerk is wel juist, maar naar mijn mening te grof weergegeven, waardoor het op een balkenconstructie gaat lijken. De wapenborden te Harlingen door Mr. O. Schutte (Prov. Bibliotheek Fryslân Pc 8356bis). Schutte vermeldt in zijn boek dat het huismerk een "tafel(?) met drie poten" voorstelt. Ook wordt het wapen beschreven in: "Nederlandse familiewapens" door H. Kits Nieuwenkamp, in 1975 uitgegeven door Gijsbers & van Loon te Arnhem. Hierin wordt het huismerk "een zilveren schraag" (getekend met vier poten!) "op purper" genoemd. Ook in de beschrijving van de oorsprong van de familie staan een aantal onjuistheden.

Zuidhorn, 30 september 2002

Sijtse J. Sinia.